Schüblerkoralen

Schüblerkoralen
Titelpagina
Componist Johann Sebastian Bach
Soort compositie orgelkoraal
Gecomponeerd voor orgel
Andere aanduiding Sechs Choräle von verschiedener Art
Compositiedatum 1724-1731; publicatie transcripties in 1748
Duur ca. 20 minuten
Oeuvre Lijst van orgelwerken van Johann Sebastian Bach
Portaal  Portaalicoon   Klassieke muziek

Schüblerkoralen is de naam die gewoonlijk wordt gegeven aan de Sechs Chorale von verschiedener Art (zes verschillende soorten koralen) (BWV 645-650), gecomponeerd door Johann Sebastian Bach voor orgel en door hem gepubliceerd rond 1748. De bijnaam van de koralen komt van de graveur en uitgever Johann Georg Schübler, genoemd op het titelblad.

Titel

Sechs Chorale von verschiedener Art auf einer Orgel mit 2 Clavieren und Pedal vorzuspielen verfertiget von Johann Sebastian Bach Königl: Pohln: und Chur:Sachss: Hoff-Compositeur Capellm: u: Direct: Chor: Mus: Lips: In Verlegung Joh: Georg Schüblers zu Zella am Thüringer Walde. Sind zu haben in Leipzig beij Herr Capellm: Bachen, beij dessen Herrn Söhnen in Berlin und Halle, u: beij dem Verleger zu Zella[1]

Bron

De verzameling bevat een zestal preludes voor orgel met twee manualen en pedaal, waarvan er ten minste vijf transcripties zijn van delen uit kerkcantates. Het is mogelijk dat de verzameling is gemaakt voor (of door?[2]) Bachs zoon Wilhelm Friedemann bij zijn benoeming als organist in Halle in april 1746. Wilhelm Friedemann had melodieuze, toegankelijke werken nodig, zoals ook het geval is bij andere verzamelingen die met hem zijn verbonden (het Orgelbüchlein, de Triosonates voor orgel en de Clavier-Übung[3]

De cantates die Bach hiervoor gebruikte zijn zogenaamde koraalcantates:

Schüblerkoraal titel transcriptie uit cantate: onderdeel cantate
BWV 645 Wachet auf, ruft uns die Stimme Cantate 140, Wachet auf, ruft uns die Stimme (1731) 4e deel, 'Zion hört die Wächter singen', voor trio van obbligato (viool I en II - altviool), cantus firmus (tenor) en basso continuo
BWV 646 Wo soll ich fliehen hin? verloren cantate?
BWV 647 Wer nun den lieben Gott läßt walten Cantate 93, Wer nun den lieben Gott läßt walten (1724) 4e deel, 'Er kennt die rechten Freudenstunden', voor kwartet van cantus firmus (viool I en II – altviool), vocaal duet (sopraan en alt) en basso continuo
BWV 648 Meine Seele erhebet den Herren Cantate 10, Meine Seele erhebet den Herren (1724) 5e deel, duet 'Er denket der Barmherzigkeit', voor kwartet van cantus firmus (hobo I en II, trompet), vocaal duet (alt en tenor) en basso continuo
BWV 649 Ach bleib bei uns, Herr Jesu Christ Cantate 6, Bleib bei uns, denn es will Abend werden (1725) 3e deel, 'Ach bleib bei uns, Herr Jesu Christ', verzen 1 en 2, voor obbligato (violoncello piccolo), cantus firmus (sopraan) en basso continuo
BWV 650 Kommst du nun, Jesu, vom Himmel herunter Cantate 137, Lobe den Herren, den mächtigen König der Ehren (1725) 2e deel, 'Lobe den Herren, der alles so herrlich regieret', voor obbligato (viool), cantus firmus (alt) en basso continuo

Bach gebruikte dezelfde toonaard als die van de originele cantates, maar niet de patronen van de basso continuo. Ook zijn de harmonieën uit de cantates niet overgenomen, evenmin als de articulatie voor de strijkers in BWV 649 en 650. De titels zijn de eerste zinnen van de koralen en niet van de cantates, behalve bij BWV 650.

Omdat voor BWV 646 geen bron is gevonden, maar de andere koralen alle op koraalcantates zijn gebaseerd, zijn de meeste musicologen ervan uitgegaan dat ook dit koraal is gebaseerd op een van de 100 verloren gegane cantates. Met name de schrijfwijze als trio doet vermoeden dat het origineel van de rechterhand terug te voeren is op viool, of mogelijk violen en altviool in unisono , en de linkerhand op de basso continuo, terwijl de pedaalpartij - de koraalmelodie – gezongen werd door sopraan of alt die in het koraal door de linkerhand wordt gespeeld[3]. Boyd[4] veronderstelt, evenals Williams[2], dat BWV 646 niet een transcriptie is van een cantate maar een origineel orgelwerk.[5]

Uitgave

Hildebrandt orgel ('Bach'-orgel) in Naumburg[6]

Het feit dat Bach zijn koralen heeft uitgegeven – ondanks dat het transcripties zijn van bestaande werken – geeft aan dat hij ze als een belangrijke collectie beschouwde, zoals dat ook het geval was met zijn andere klavierwerken die hij liet drukken. Een verklaring voor de uitgave van transcripties die wordt gegeven[3] is de polemiek die gevoerd werd naar aanleiding van een kritisch artikel van de hand van J.A. Scheibe over de muziek van Bach. Die muziek, en Scheibe verwees vooral naar Bachs concertante muziek, zou gezwollen, bombastisch ('schwülstig') zijn en te bewerkt. Scheibe maakte onderscheid tussen een hoge, midden en lage stijl in muziek, en de bombastische, gezwollen stijl was een verbasterde vorm van de hoge stijl. Bachs reageerde op verschillende manieren. Er werden twee pamfletten pro-Bach gepubliceerd door J.A. Birnbaum, hoogleraar retorica van de universiteit van Leipzig en een verdediger van Bach. Een andere reactie was de publicatie van de Schübler koralen, waarin hij zes delen met een toegankelijk karakter uit zijn cantates opnam in het meer verkoopbare medium van de klaviertranscripties[3].

Vorm en waardering

De zes koralen (voor een toelichting op koralen zie de Leipziger koralen onder 'vorm') verschillen sterk van de strengere Clavier-Übung III of de Goldbergvariaties en Canonische Variaties met hun ingewikkelde contrapunt. De koralen zijn melodieus en van eenvoudiger muzikale opzet. De koralen hebben met elkaar gemeen dat de koraalmelodie duidelijk tot uiting komt.

De prelude van BWV 645 wijkt enigszins af van de andere. De cantate waarop dit werk is gebaseerd werd jaren gecomponeerd na de cantates die werden gebruikt voor de andere koralen. Bach componeerde BWV 645 na een bezoek aan Dresden, waar hij kennis zal hebben gemaakt met de nieuwe school van componisten en waar hij mogelijk op 13 september 1731 aanwezig is geweest bij de première van Hasse's opera Cleofide. Cantate 140, de bron voor dit orgelwerk, is beïnvloed door de zogenaamde galante stijl, waarbij de melodie van de obligate stem ingebed is door appogiatura's, acciaccatura's en alla zoppa ritmes. Bovendien is de baslijn eenvoudig en volgt die niet dat wat Bach als muzikale motieven in de bovenstemmen gebruikt. De andere preludes zijn traditioneler in stijl, mede door het gebruik van oudere cantates.

Geselecteerde discografie

  • Ton Koopman, Organ Works Vol. 2 (Christian Müller orgel van de Grote Kerk te Leeuwarden; met de Leipziger koralen; uitvoeringen met toevoeging van gezongen koralen)(Teldec 2CDs 4509-94459-2)

Literatuur

  • Boyd, Malcolm (2000), Bach, The Master Musicians, New York, Oxford University Press
  • Dürr, Alfred (2005), Johann Sebastian Bach. Die Kantaten, Kassel, Bärenreiter
  • Faulkner, Quentin (1999), The 'Bach' Organs, in M. Boyd, J.S.Bach. Oxford Composer Companions, Oxford, Oxford University Press, pp 441–442
  • Van der Heijden, Erik (2001), erikvanderheijden.nl/Naumburg.pdf (niet meer online beschikbaar)
  • Humphreys, David (1999), Schübler Chorales, in: M. Boyd, J.S.Bach. Oxford Composer Companions, Oxford, Oxford University Press, pp 441–442
  • Williams, Peter F. (2003), The Organ Music of J.S. Bach, Cambridge, Cambridge University Press, pp 645–650.
Bronnen, noten en/of referenties
  1. Zes koralen van verscheidene aard om te spelen als preludes op een orgel met twee manualen en pedaal, geschreven door Johann Sebastian Bach, Koninklijk Pools en Saksisch Keurvorstelijk Hofcomponist, Kapelmeester en Hoofd van het muziekensemble Leipzig. Gepubliceerd door Johann Georg Schübler te Zella, bij het Thüringerwoud. Te verkrijgen in Leizig bij kapelmeester Bach, bij zijn zoons in Berlijn en Halle [resp. Carl Philipp Emanuel en Wilhelm Friedemann] en bij de uitgever in Zella
  2. a b Willams, The Organ Music of J.S. Bach
  3. a b c d Humphreys
  4. Boyd, blz.57
  5. Schübler Chorale - "Wo soll ich fliehen hin" (BWV 646) door GrandeBombarde16
  6. Het orgel van de Wenzelskirche in Naumburg werd tussen 1743 en 1746 door Zacharias Hildebrandt gebouwd. Volgens Quentin Faulkner (zie literatuur) is het goed mogelijk dat Bach zijn vriend Hildebrandt heeft geadviseerd bij de bouw. Samen met de orgelbouwer Gottfried Silbermann keurde hij op 27 september 1746 het nieuwe instrument en beoordeelde het als succesvol: überhaupt alles und jedes mit gehörigen Fleiße verfertigt (…) ein Blasebalg mehr, wie auch ein Stimme Unda Maris genandt, so im Contract nicht befindlich (geciteerd bij Van der Heijden, zie literatuur). Bachs schoonzoon Altnickol werd een aantal jaren later – op Bachs aanbeveling - gekozen als organist van de kerk. Hij zou van 1748-1759 de vaste bespeler van het Hildebrandt-orgel zijn, waarover hij schreef: Wer diese Orgel gesehen und gehöret, der ist niemahls ohne Bewunderung davon hinweggegangen (geciteerd bij Van der Heijden, zie literatuur)